Challenge door Solve For Tomorrow - Samsung

Op welke manier kunnen we lagereschoolkinderen met ASS beter betrekken in het gewone onderwijs?

Fase 3

21/11/2022 - 05/12/2022

Doelstelling

Na de observaties van sprint 2 hebben we besloten om te kijken naar het probleem voor de grootste groep. In dit geval is dat het sociaal-emotionele aspect, meer specifiek de positieve interacties tussen lagereschoolkinderen met ASS en de lagereschoolkinderen zonder ASS bevorderen. In onze observaties zagen we dat er heel wat conflicten ontstaan in zowel het buitengewoon lager onderwijs als het gewone lager onderwijs omdat lagereschoolkinderen met ASS vaak situaties/interacties anders interpreteren. Aan de hand van expert interviews/vragenlijsten met een psycholoog, leerkrachten, zorgleerkrachten en ouders willen we kijken hoe zij interacties tussen lagereschoolkinderen met ASS en lagereschoolkinderen zonder ASS interpreteren. Daarnaast willen we ook te weten komen in welke situaties er vooral negatieve interacties tussen lagereschoolkinderen met ASS en lagereschoolkinderen zonder ASS ontstaan. De vragen die we zullen stellen in de interviews/vragenlijsten zullen afgeleid worden uit de literatuur die we hebben gevonden omtrent positieve interacties. Ten laatste zullen we ook nog één observatie uitvoeren in een freinetschool om te observeren met een specifieke focus op sociale interacties van lagereschoolkinderen met ASS.

Vraagstelling

  1. Lagereschoolkinderen met ASS hebben moeite met het omgaan met emoties van klasgenoten.
  2. Lagereschoolkinderen met ASS hebben meer begeleiding nodig op sociaal-emotioneel vlak
  3. Lagereschoolkinderen met ASS komen vaak als onbeleefd over op anderen uit de omgeving.

Methodeplanning

Literatuurstudie
  • Aantal respondenten: -
  • Fase: Data verzameling
Expert interview
  • Aantal respondenten: 5
  • Fase: Voorbereiding
Non-participatory observation
  • Aantal respondenten: 1
  • Fase: Data verzameling

Taakverdeling

Contacteren verschillende contactpersonen voor de expert interviews waaronder Frauke (psycholoog MPI De Oase)

Volledig team

Observatieschalen zoeken om te gebruiken tijdens de observatie

Volledig team

Vragenlijst maken voor expert interview

Volledig team

Observatie uitschrijven

Volledig team

METHODIEK 1: Literatuurstudie
Aantal respondenten
? Schatting
? Reëel
Belangrijkste resultaten
  • We leerden wat er precies misloopt bij sociale interacties van lagereschoolkinderen met ASS. Zo kunnen ze moeilijk een gesprek beginnen of die vasthouden, moeilijk non-verbale communicatie begrijpen, oogcontact maken en vasthouden, moeilijk praten over iets buiten hun interesseveld, moeilijk niet-letterlijke taal begrijpen. We leerden dat er vaak gebruik werd gemaakt van sociale verhalen om lagereschoolkinderen met ASS gepast gedrag in sociale situaties aan te leren. Via de literatuurstudie wisten we nog beter op wat we moesten focussen tijdens de observatie. Voor verdere info kan u terecht bij documenten.
METHODIEK 2: Expert interview
Aantal respondenten
5 Schatting
6 Reëel
Belangrijkste resultaten
  • Uit onze vragenlijsten bleek dat de problematiek beschreven in de literatuurstudie bevestigd werd in de realiteit. Verschillende experts op vlak van lagereschoolkinderen met ASS zoals leerkrachten, psycholoog, ... beantwoorden de vragen hetzelfde. De grootste problematiek zit in het rekening kunnen houden met andere mensen. Daarnaast viel het op dat 50 procent "ja" antwoordde bij de vraag of ze al meegemaakt hebben dat een kind met ASS gepest of uitgescholden werd. Dit toont nog eens aan welke impact die sociaal-emotionele problematiek heeft op een lagereschoolkind met ASS. Voor alle resultaten kan u terecht bij documenten, waar u een Powerpoint met de belangrijkste resultaten kan terugvinden.
METHODIEK 3: Non-participatory observation
Aantal respondenten
1 Schatting
4 Reëel
Belangrijkste resultaten
  • In de aparte sessies met de psycholoog van school werd duidelijk dat lagereschoolkinderen met ASS soms ongevoelig kunnen overkomen en dit zelf niet merken. Daarnaast werd ook duidelijk dat er zeer duidelijke afspraken moeten zijn voor op de speelplaats en er veel belang wordt gehecht door de lagereschoolkinderen met ASS aan regeltjes zodat alles soepel kan verlopen.

Antwoorden

1. Lagereschoolkinderen met ASS hebben moeite met het omgaan met emoties van klasgenoten.

Allereerst gaf de literatuur duidelijk aan dat lagereschoolkinderen met ASS moeite hebben met het interpreteren van non-verbale communicatie en het aanknopen van een gesprek dat gaat over iets buiten hun interesseveld. Daarnaast gaven alle experten in de survey aan dat lagereschoolkinderen met ASS op verschillende vlakken van het sociaal-emotionele moeite hebben zoals iets communiceren met tact of het begrijpen van de emoties van een ander, ... Ten laatste bleek dit opnieuw uit de observatie. Daar ging de schoolpyscholoog Liesbeth twee lagereschooljongens met ASS uit het 5/6de leerjaar (beide leerjaren zitten samen in 1 klas) uit de klas halen om een gesprek mee te doen. In het gesprek ging de psycholoog dieper in op een geschil omtrent basketbalregels op de speelplaats. Het werd snel duidelijk dat er echt regeltjes tot in het detail opgesteld moeten worden om conflicten tussen de twee jongens te vermijden. Tijdens het gesprek werden de basketbalregels overlopen en afgestemd of ze beiden een gelijke visie op de regels hadden en ze beiden de regels op dezelfde manier begrepen. Zo kon iedere nuance (waar lagereschoolkinderen met ASS moeite mee hebben) weggewerkt worden en lag alles van een sociale situatie zoals basketballen op de speelplaats vast tot in het detail in regeltjes. Zo werd al snel duidelijk dat de jongens met ASS moeite hadden met een losse situatie zoals samen basketballen en dat alles heel duidelijk vastgelegd moest worden omdat dit anders voor conflicten zorgt. Na het gesprek werd er samen nog een spel geweest dat teamwork bevorderde. Het was een gezelschapsspel waarbij je als team tegen het spel zelf werkt. Uiteindelijk waren we verloren waarbij één van de twee jongens zijn verlies moeilijk kon toegeven en zei dat we slechts een klein beetje verloren hadden. Liesbeth (de psycholoog) reageerde met de boodschap dat we wel zwaar verloren waren en niet slechts een klein beetje. Toen reageerde de jongen door te zeggen dat we niet genoeg ons best hadden gedaan. Wij antwoorden meteen met z'n allen dat we dit wel hadden gedaan, waarna de jongen reageerde dat wij (mezelf, Liesbeth en de stagiaire van Liesbeth) wel ons best hadden gedaan maar de tweede jongen met ASS niet. Hij zei dit terwijl de tweede jongen met ASS naast hem zat en hem duidelijk kon horen. Hij zei het ook op een feitelijke, serene en ontactvolle manier. Toen Liesbeth zei dat dit niet fijn was voor de tweede jongen met ASS viel de eerste jongen met ASS compleet uit de lucht en vroeg hij waarom dat niet gezegd zou mogen worden als het eenmaal zo is. Zo blijkt dat de eerste jongen met ASS geen rekening houdt met de emoties van de tweede jongen met ASS en zich enkel bekommerd over het feit dat het de waarheid is dat de tweede jongen met ASS zijn best niet had gedaan (zijn waarheid was de juiste en feitelijke waarheid dus moest die gezegd worden). De tweede jongen kon de sociale situatie dus niet correct lezen en sprak zijn gedachten uit zonder te weten wat er verkeerd aan is. In zijn hoofd zegt hij enkel dingen die feiten zijn en dat zou niet verzwegen moeten worden. Deze observatie gaf duidelijke voorbeelden van de problematiek en was er ideaal voor.

2. Lagereschoolkinderen met ASS hebben meer begeleiding nodig op sociaal-emotioneel vlak

Uit de literatuurstudie bleek dat leerlingen met ASS vaak apart worden genomen om te oefenen met sociale verhalen, scripting, video modelling, ... Zo blijkt dat lagereschoolkinderen met ASS zeker extra begeleiding nodig hebben op sociaal-emotioneel vlak. Dit bleek ook uit de laatste observatie waar de schoolpsychologe Liesbeth dagelijks lagereschoolkinderen met ASS apart neemt met andere leerlingen bij om te leren omgaan met elkaars gevoelens. Zo heeft Liesbeth alle jongens (iedereen dus ook alle jongens zonder ASS) meegenomen om een apart gesprek mee te voeren. Ze doet dit de laatste tijd wekelijks en probeert met alle jongens via opdrachten en gesprekken te werken aan het leren omgaan met de gevoelens van anderen. De jongens hebben blijkbaar moeite om op een positieve manier met elkaar om te gaan. Liesbeth wist me te vertellen dat dit zeker ook het geval was voor de jongen met ASS die bij het groepje jongens uit de klas hoorde. De jongens leerden er duidelijk communiceren en omgaan met elkaar. Alhoewel dit nu met alle jongens van de klas was, worden de lagereschoolkinderen met ASS nog eens individueel begeleidt ook. Uit deze bevindingen kan je dus wel stellen dat lagereschoolkinderen met ASS meer begeleiding nodig hebben op sociaal-emotioneel vlak.

3. Lagereschoolkinderen met ASS komen vaak als onbeleefd over op anderen uit de omgeving.

Deze hypothese kan bevestigd worden op basis van de survey waarin er weergegeven wordt dat lagereschoolkinderen met ASS moeite hebben met een gesprek te voeren met iemand anders. Dit is zeker het geval wanneer het gesprek over iets gaat buiten het interesseveld van de leerling met ASS. Het niet-luisteren kan dus zeker als onbeleefd opgevat worden. Daarnaast vond ik de opmerking dat "hij zijn best niet had gedaan bij het gezelschapsspel van de tweede jongen met ASS over de eerste jongen met ASS behoorlijk onbeleefd en ook de psycholoog had erop gereageerd.

Fase 2

08/11/2022 - 21/11/2022

Doelstelling

In sprint 2 willen we nagaan hoe de problematieken van lagereschoolkinderen met ASS in het onderwijs, verkregen uit onze literatuurstudie, zich vertalen in realiteit. De problematieken waarover we hier spreken zijn: afwijkend gedrag tonen wanneer de structuur wegvalt, vaak afgeleid zijn (bv: staren in het niets, naar buiten kijken) en moeite hebben met overprikkeling zoals luide geluiden, veel geluid, kinderen die allemaal door elkaar bewegen. We beslissen om op deze problematieken te focussen op basis van de resultaten uit onze literatuurstudie. De literatuurstudie gaf aan dat structuur, overprikkeling en afleiding de hoofdfocus is in het onderwijs.

Vervolgens zien wij afwijkend gedrag als bv:

- opmerkingen geven over het feit dat er iets wijzigt in de dagplanning van de leerkracht en dus het feit dat de structuur wegvalt bv: een ander vak/activiteit voornemen of een vak/ activiteit laten vallen (STRUCTUUR)

- opmerkingen over het feit dat gewoontes plots veranderen zoals bv: op een nieuwe plaats moeten zitten in de klas, ... (STRUCTUUR)

- Uit de lucht vallen wanneer een leerkracht iets vraagt (AFLEIDING)

- Voor zich uit staren/ dagdromen (AFLEIDING)

- Een opmerking geven over lawaai in de klas (OVERPRIKKELING)

- oren bedekken wanneer er veel geluid is (OVERPRIKKELING)

- uiting van ongemak door heen en weer te bewegen en niet kunnen stilzitten (OVERPRIKKELING)


Daarnaast willen we ook nagaan welke mogelijke oplossingen voor de problematieken van lagereschoolkinderen met ASS in het onderwijs er al bestaan en gebruikt worden in Vlaamse, lagere scholen. Door te focussen op oplossingen kunnen we nagaan welke problematieken van lagereschoolkinderen met ASS in het onderwijs voorrang krijgen bij de ontwikkeling van oplossingen. Zo kunnen we te weten komen voor welke problematieken van lagereschoolkinderen met ASS in het onderwijs de nood het hoogst is om iets voor te ontwikkelen. Daarnaast kunnen we inspiratie verkrijgen voor onze eigen productontwikkeling in het tweede semester.

Bovenstaande zaken gaan wij onderzoeken op basis van twee observaties in twee verschillende scholen. We voeren één observatie uit in 2 klassen van het buitengewoon lager onderwijs en een tweede observatie in 1 klas van het gewoon lager onderwijs. In beide scholen en klassen zijn lagereschoolkinderen met ASS aanwezig.

Vraagstelling

  1. lagereschoolkinderen met ASS zijn meer afgeleid dan lagereschoolkinderen zonder ASS
  2. lagereschoolkinderen met ASS hebben meer begeleiding nodig van de leerkracht dan lagereschoolkinderen zonder ASS
  3. lagereschoolkinderen met ASS zijn minder flexibel in het omgaan met veranderingen dan lagereschoolkinderen zonder ASS
  4. lagereschoolkinderen met ASS kunnen minder goed tegen luide geluiden dan lagereschoolkinderen zonder ASS

Methodeplanning

Participatory observation
  • Aantal respondenten: 4
  • Fase: Data verzameling
Non-participatory observation
  • Aantal respondenten: 1
  • Fase: Data verzameling
Expert interview
  • Aantal respondenten: 5
  • Fase: Data verzameling

Taakverdeling

Toestemming vragen aan scholen en ouders om te mogen komen observeren.

Volledig team

Observeren in klassen buitengewoon onderwijs

Volledig team

Observeren in klas gewoon onderwijs

Volledig team

thematische analyse maken van de observaties

Volledig team

contacteren stakeholders voor expert interview

Volledig team

Opstellen vragenlijst voor expert interviews

Volledig team

Afnemen expert interviews + uitschrijven

Volledig team

METHODIEK 1: Participatory observation
Aantal respondenten
4 Schatting
8 Reëel
Belangrijkste resultaten
  • Structuur is nodig voor lagereschoolkinderen met ASS in het buitengewoon onderwijs. Dit zagen ze door de manier waarop de lesdag georganiseerd is en uit de gesprekken met de juffen tijdens de observatie. De dag is namelijk volledig gestructureerd vanaf het begin tot het einde en dit wordt ook zo weergegeven en overlopen op het bord aan het begin van de dag. De leerkracht speelt een hoofdrol in deze structuur doordat ze de klas op een bepaalde manier organiseert. De juf gaf duidelijk aan dat het ontbreken van structuur en dus verandering moeilijk opgevat wordt. Wanneer er een verandering plaatsvindt, stellen de lagereschoolkinderen met ASS die verandering meteen in vraag bij de juf en verwachten ze een uitleg. Zo verandert de juf regelmatig de plaatsen in de klas om de lagereschoolkinderen met ASS in haar klas te leren omgaan met verandering en hen meer flexibel te maken.
  • De overprikkeling kon opgemerkt worden in de lichaamstaal die de lagereschoolkinderen met ASS maakten wanneer er lawaai/ luide geluiden voorkwamen doorheen de lesdag bv: de juf liet per ongeluk een doos vallen en dit maakte een hard geluid. Meteen konden we opmerken dat de lagereschoolkinderen met ASS hun oren bedekten en de lagereschoolkinderen zonder ASS niet. We konden ook duidelijk afleiding opmerken doordat we zagen dat de lagereschoolkinderen met ASS veel vaker voor zich uit staarden of naar iets specifiek staarden. Daarnaast konden vele van de geobserveerde lagereschoolkinderen met ASS niet stilzitten en friemelden ze vaak, wat hen duidelijk afleidde. Het buitengewoon lager onderwijs probeert erop in te spelen doordat overprikkeling en afleiding zo veel mogelijk worden vermeden door in een kleine klasgroep les te geven waardoor de leerkracht zich op een beperkt aantal kinderen kan focussen. Desondanks merken we nog steeds overprikkeling en afleiding op zoals hierboven vermeld.
METHODIEK 2: Non-participatory observation
Aantal respondenten
1 Schatting
2 Reëel
Belangrijkste resultaten
  • De lagereschoolkinderen met ASS die wij geobserveerd hebben in het gewoon lager onderwijs hebben ook structuur nodig in de vorm van het uitleggen van een dagplanning en in het prefereren van zo weinig mogelijk verandering en het prefereren van vaste waarden zoals het correct opvolgen van wat er in het lesboek geschreven staat. We leerden wel dat de structuur die geboden werd door de juf voldoende was en er weinig bijgedragen kon worden tot dit topic. We merkten ook op dat de lagereschoolkinderen met ASS in het gewoon onderwijs meer afgeleid waren in de les dan de klasgenoten zonder ASS. Dit merkten we op doordat beiden (Anna en Juliette) voor zich uit konden staren en Juliette personen heel lang intens kon aanstaren in plaats van te letten op de leerstof. We merkten geenoverprikkeling op bij beide kinderen. Ze vertoonden geen afwijkend gedrag bij lawaai.
  • De juf vertelde ons dat de grootste moeilijkheden die zij opmerkte bij lagereschoolkinderen met ASS, sociaal-emotionele interacties zijn met klasgenoten. Ze merkt dit vooral op door de vele ruzies op de speelplaats tussen Juliette en haar klasgenoten. Juliette interpreteert gezichtsuitdrukkingen of lichaamstaal van klasgenoten vaak verkeerd waardoor ze uitspraken doet die door haar klasgenoten niet geapprecieerd worden zoals bijvoorbeeld zeggen dat een klasgenoot verliefd op haar is louter op basis van het feit dat hij haar aankeek. Hij ontkent dit maar Juliette brengt dit week na week opnieuw op waardoor haar klasgenoten haar niet meer leuk vinden. Daarnaast staart ze personen vaak van kop tot teen met open mond aan en bestudeert ze ze als het ware. Dit ondervonden wij zelf ook tijdens de observatie. De juf vertelt dat ze moeite heeft met emoties correct te kunnen interpreteren op basis van lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen. de juf merkt dit omdat Juliette vaak aan haar juf vraagt hoe ze zich voelt omdat ze het niet kan aflezen. Het was voor ons opmerkelijk dat de beschreven problematiek door de juf ook voorkwam bij lagereschoolkinderen met ASS in het buitengewoon lager onderwijs.
METHODIEK 3: Expert interview
Aantal respondenten
5 Schatting
? Reëel
Belangrijkste resultaten
  • Er is geen resultaat aangezien we ervoor gekozen hebben om de expert interviews in sprint 3 uit te voeren.

Antwoorden

1. lagereschoolkinderen met ASS zijn meer afgeleid dan lagereschoolkinderen zonder ASS

In onze eerste observatie merkten we op dat de lagereschoolkinderen met ASS vaker rond zaten te kijken, staarden in het niets/dagdroomden en bewogen op hun stoel. Als voorbeeld kunnen we Jonathan, een lagereschoolkind met ASS uit een geobserveerde klas, voorstellen. Hij maakte constant bewegingen met zijn handen en vormde als het ware een kommetje met zijn handen en hield zijn handen dan constant in die vorm voor zijn gezicht. Vervolgens bestudeerde hij zijn handen heel gefocust en had hij geen aandacht meer voor de les. Je kon dus duidelijk opmerken dat hij heel afgeleid was. Daarnaast kon hij ook voor zich uit staren en naar buiten kijken. Ten laatste kon Jonathan niet stilzitten en friemelde hij vaak met zijn handen. De leerstof niet kunnen volgen, kunnen we niet als criterium voor afleiding gebruiken aangezien de andere klasgenoten in het buitengewoon onderwijs ook meestal niet mee waren met de leerstof.

In de tweede observatie in het gewoon lager onderwijs merkten we geen handbewegingen op bij de lagereschoolkinderen met ASS als teken van afleiding. We merkten echter wel het voor zich uitstaren en het aanstaren van anderen op, net zoals in het buitengewoon lager onderwijs. We konden dus geen gelijkenis zien op vlak van het friemelen en het bewegen maar wel op vlak van het staren en dagdromen.

We merkten op dat lagereschoolkinderen zonder ASS bijna niet/ nooit staarden en minder dagdroomden dan lagereschoolkinderen met ASS.

Algemene conclusie:

Het viel op dat het staren en dagdromen een constante was in beide scholen en duiden op het afgeleid zijn van de les.

De hypothese kan dus bevestigd worden.



2. lagereschoolkinderen met ASS hebben meer begeleiding nodig van de leerkracht dan lagereschoolkinderen zonder ASS

Tijdens onze eerste observatie in het buitengewoon lager onderwijs merkten we dat de kinderen op inhoudelijk vlak veel begeleiding nodig hadden van hun leerkracht. Dit bleek echter om alle leerlingen te gaan en niet enkel de lagereschoolkinderen met ASS. De extra begeleiding was dus niet een specifieke nood van lagereschoolkinderen met ASS maar wel van alle lagereschoolkinderen in het buitengewoon lager onderwijs.

De lagereschoolkinderen met ASS in het buitengewoon onderwijs hadden wel extra begeleiding nodig van hun leerkracht op sociaal-emotioneel vlak en op vlak van het omgaan met verandering (= wegvallen van structuur). Zo wist de juf te vertellen dat Patrick, een leerling met ASS uit haar klas, haar vaak vraagt hoe ze zich voelt zodat hij haar emotie kan weten omdat hij dit niet kan aflezen op basis van haar lichaamstaal. Daarnaast hebben meerdere leerlingen met ASS uit haar klas vaak bevestiging nodig over het feit dat ze iets goed gedaan hebben. Daarnaast gaan ze soms een bepaalde emotie verwoorden terwijl ze dit niet voelen enkel om de juf tevreden te kunnen stellen omdat ze denken dat die specifieke emotie van hen op dat moment verwacht wordt. De lagereschoolkinderen met ASS worden dus op sociaal-emotioneel vlak meer begeleid dan lagereschoolkinderen zonder ASS. Daarnaast moest de juf Eden, een leerlinge met symptomen van ASS uit haar klas, herhaaldelijk geruststellen en een verklaring geven wanneer er een verandering plaatsvond zoals een kaartje die verplaatst was op het bord of lichten die meer gedimd waren of 2 schoolbanken die niet mooi tegen elkaar aan stonden.

Tijdens onze tweede observatie in het gewoon lager onderwijs merkten we op dat Anna extra hulp nodig had van haar juf op inhoudelijk vlak. Zo ging de juf wanneer de kinderen zelfstandig aan het werk gingen bij bijvoorbeeld het maken van de toets, eens langs bij Anna om de opdracht nog eens duidelijk uit te leggen zodat ze mee was. Anna ging wel nooit zelf om extra hulp vragen bij haar juf. Juliette had echter totaal geen hulp nodig op inhoudelijk vlak want ze is zelfs één van de sterkste leerlingen van de klas op inhoudelijk vlak, wist de juf ons te vertellen.

We merkten echter opnieuw op dat de juf extra begeleiding moest geven aan Juliette op sociaal-emotioneel vlak en op het vlak van het omgaan met verandering (= wegvallen van structuur). Zo moest de juf een gesprek aangaan met de klas zodat ze het staren en de ongewone uitspraken van Juliette beter zouden begrijpen. Juliette had dus extra begeleiding nodig van haar juf voor haar interacties met klasgenoten. Daarnaast wist de juf ons te vertellen dat Juliette ook heel veel bevestiging vraagt van de juf, ook al weet ze dat ze de oefening goed doet. Vervolgens merkten we op dat Juliette moeite had toen ze op een andere stoel moest gaan zitten dan de stoel die ze initieel in gedachten had. De juf moest toen specifiek uitleggen aan Juliette dat ze niet achter de stoel kon blijven staan die reeds bezet was en dat ze op een nieuwe stoel moest gaan zitten. We merkten aan de lichaamstaal van Juliette dat ze moeite had met die verandering. We merkten haar moeite met verandering ook op wanneer ze een opmerking gaf over het feit dat de juf een ander kleur gebruikte op het bordboek dan dat er in het boek stond dat je moest gebruiken. De juf moest dus ook extra begeleiding bieden op vlak van het omgaan met verandering. Ten laatste zei de juf dat Juliette vaak vraagt naar hoe de juf zich voelt zodat ze de emoties van haar juf kan inschatten omdat ze die anders niet kan aflezen. Het is opmerkelijk dat dit ook voorkwam bij lagereschoolkinderen met ASS uit het buitengewoon onderwijs.

Bij Anna merkten we die begeleiding op sociaal-emotioneel vlak niet op, wel op vlak van structuur bieden aangezien de juf Anna duidelijk en met meer structuur haar taken moest uitleggen. Ze bood ook hulpmiddelen aan aan Anna zoals fluoresceren om meer structuur te brengen in haar taken/toetsen. Op vlak van het omgaan met verandering had Anna geen extra begeleiding nodig. Anna is van zichzelf een heel stil kind en gaat die sociale interacties ook minder aan dan Juliette. Misschien is dat de reden waarom er nog geen moeilijkheden op dat vlak opgemerkt zijn maar dat kunnen we niet met zekerheid zeggen.

Algemene conclusie:

In beide scholen hadden lagereschoolkinderen met ASS meer begeleiding nodig van de leerkracht dan lagereschoolkinderen zonder ASS op sociaal-emotioneel vlak en op het vlak van het omgaan met verandering. We kunnen de hypothese dus bevestigen.

3. lagereschoolkinderen met ASS zijn minder flexibel in het omgaan met veranderingen dan lagereschoolkinderen zonder ASS

Zoals hierboven beschreven zagen we in de eerste observatie dat Eden veel moeite had met het omgaan met veranderingen. Zo gaf ze opmerkingen over het feit dat een kaartje op het bord verplaatst was of dat de lichten meer gedimd waren of dat de schoolbanken niet mooi tegen elkaar stonden. De juf wist ons te vertellen dat ze opmerkte dat de lagereschoolkinderen met ASS in haar klas moeite hadden met aanpassingen en dat ze daarom de kinderen vaak van plaats laat veranderen in de klas zodat ze de lagereschoolkinderen met ASS in haar klas kan leren omgaan met verandering.

In onze tweede observatie merkten we op dat vooral Juliette moeite had met veranderingen. Ze moest bijvoorbeeld plaatsnemen op een andere stoel dan dat ze initieel in gedachten had. Dit was heel moeilijk voor haar en ze nam pas plaats op een andere stoel wanneer de juf haar uitlegde dat de stoel bezet was en dat ze een andere stoel moest uitkiezen. Daarnaast maakte Juliette ook een opmerking wanneer de juf een ander kleur gebruikte dan het lesboek aangaf om te gebruiken.

Algemene conclusie:

Op basis van onze bevindingen kunnen we de hypothese dus bevestigen.

4. lagereschoolkinderen met ASS kunnen minder goed tegen luide geluiden dan lagereschoolkinderen zonder ASS

In het buitengewoon lager onderwijs konden we opmerken dat de lagereschoolkinderen met ASS niet goed tegen luide geluiden konden. Bij lawaai of een luid geluid zoals het laten vallen van een doos door de juf bedekten ze instant hun oren of maakten ze een opmerking over het lawaai terwijl de lagereschoolkinderen zonder ASS dit niet deden.

In het gewoon lager onderwijs merkten we echter geen moeite met luide geluiden op bij de lagereschoolkinderen met ASS. Juliette en Anna vertoonden uiterlijk geen moeite met lawaai. We weten natuurlijk niet wat de kinderen innerlijk voelden of dachten.

Algemene conclusie:

De hypothese kunnen we dus niet voor beide observaties bevestigen. Wij willen iets kunnen maken voor een problematiek die voorkomt bij zoveel mogelijk types van ASS. Moeite hebben met luide geluiden/lawaai kunnen we dus bij deze uitsluiten.

Fase 1

17/10/2022 - 08/11/2022

Doelstelling

In sprint 1 willen we ons gekozen domein namelijk lagereschoolkinderen met ASS en meer specifiek lagereschoolkinderen met ASS in het onderwijs meer gaan verkennen en in kaart brengen. Door meer onderzoek te doen naar ons onderwerp hopen we een beter inzicht te krijgen in mogelijke problematieken waar wij een oplossing op zouden kunnen bieden. We kiezen ervoor om ons topic eerst breed te gaan verkennen zodat we in sprint 2 al een engere focus kunnen hebben om ons onderzoek op verder te bouwen. Daarnaast willen we de resultaten uit sprint 1 gebruiken om het onderzoek in sprint 2 te ondersteunen. We bakenen lagereschoolkinderen met ASS af van 6 tot 12jarigen (= normale bereik van leeftijd in de lagere school) en hopen na sprint 1 meer te concretiseren welke lagereschoolkinderen met ASS we nu exact bedoelen.


Specifiek willen we onderzoeken wat lagereschoolkinderen met ASS kan helpen om hun leerprestaties te verbeteren. Het maatschappelijk belang van dit project blijkt uit het begeleidingsdecreet dat voortvloeit uit het M-decreet. Het M-decreet focuste op inclusiviteit binnen het onderwijs waarbij men meer kinderen uit het buitengewoon onderwijs in het gewoon onderwijs wilde betrekken. Het decreet was echter niet haalbaar in de realiteit aangezien men niet voldoende middelen had om snel en efficiënt aan de noden van zowel de begeleidende leerkracht als de leerling te voldoen. Daarom is het begeleidingsdecreet opgestart waarbij er meer nadruk op leren, leerwinst, haalbaarheid voor de leerkracht en de juiste begeleiding wordt gelegd. Hieruit blijkt dat haalbare inclusiviteit een grote rol zal spelen in onze maatschappij, waar wij ons steentje toe willen bijdragen. Via de ontwikkeling van bijvoorbeeld een aangepaste leertool voor lagereschoolkinderen met ASS kunnen wij een op maat gemaakte aanpak bieden die het onderwijs voor lagereschoolkinderen met ASS meer inclusief maakt. Daarnaast kan het de last van de leerkracht verlagen waardoor er efficiënter geleerd kan worden en er tijd ontstaat om meer leerstof bij te brengen op een kortere tijd. Zo zou Samsung een revolutionaire stap kunnen vormen in de efficiëntere educatie van lagereschoolkinderen met ASS en deze kinderen de kans bieden om hun mentale talenten optimaal te ontwikkelen. Samsung kan aantonen dat hun can-do-mentaliteit niet enkel cijfers maar ook harten kan bereiken want Samsung can and will play a role in the education of the future.

In sprint 1 zullen we dus eerst een literatuurstudie uitvoeren om meer te weten te komen over lagereschoolkinderen met ASS in het onderwijs zoals hun moeilijkheden en sterktes, de verschillende types van ASS, methodes van leerkrachten of scholen om met die moeilijkheden om te gaan, ...

Daarna willen we al enkele verkennende interviews uitvoeren met mensen uit onze persoonlijke kring die zelf een gezinslid hebben met ASS zodat we een beter beeld kunnen krijgen van de stoornis en de moeilijkheden die naasten ondervinden door de moeilijkheden van personen met ASS. We vragen de naasten ook specifiek naar de lagere schoolperiode van de personen met ASS zodat we een beter beeld krijgen van hun ervaring. Voor deze open gesprekken maken we gebruik van de kennis die we vergaard hebben uit de literatuurstudie om gerichtere vragen te kunnen stellen.

Ten laatste willen we een stakeholdermapping maken om een overzicht te creëren van de stakeholders van lagereschoolkinderen met ASS. Zo kunnen we achterhalen welke stakeholders belangrijk zijn om in acht te nemen in volgend onderzoek en welke ons nuttige informatie kunnen verschaffen. We gebruiken zowel info uit de literatuurstudie als uit de open gesprekken om de mapping op te maken.

De vragen waar we een antwoord op hopen te bieden in deze sprint zijn:

1. Wat zijn de voornaamste problemen waar lagereschoolkinderen met ASS op botsen in het onderwijs?

2. Welke types ASS bestaan er?

3. Welke oplossingen zijn er reeds in het leger onderwijs om om te gaan met de problematieken van lagereschoolkinderen met ASS?

Vraagstelling

  1. We verwachten dat lagereschoolkinderen met ASS voornamelijk structuur nodig hebben in een klasomgeving.
  2. We verwachten dat lagereschoolkinderen met ASS heel snel afgeleid zijn tijdens de lessen.
  3. We verwachten dat lagereschoolkinderen met ASS snel overprikkeld zijn.

Methodeplanning

Literatuurstudie
  • Aantal respondenten: -
  • Fase: Voorbereiding
Interview
  • Aantal respondenten: 2
  • Fase: Voorbereiding
Stakeholder mapping
  • Aantal respondenten: -
  • Fase: Voorbereiding

Taakverdeling

Lezen literatuur

Volledig team

Samenvatten voornaamste bevindingen uit literatuur

Volledig team

Afnemen interviews met mensen uit persoonlijke kring + noteren bevindingen

Volledig team

Maken stakeholdermapping (visualisatie)

Volledig team

METHODIEK 1: Literatuurstudie
Aantal respondenten
? Schatting
? Reëel
Belangrijkste resultaten
  • De belangrijkste bevindingen kan u terugvinden bij documenten onder de naam korte literatuurstudie sprint 1.
METHODIEK 2: Interview
Aantal respondenten
2 Schatting
2 Reëel
Belangrijkste resultaten
  • Uit het open gesprek met Anna-Emma en de ouders van Anna-Emma kwamen we te weten dat zowel de school (Buitengewoon onderwijs) als de ouders vertellen dat er heel veel gefocust wordt op structuur. Op school wordt steeds een begintaak gegeven bij de start van een schooldag en ligt er een schema vast vanaf het begin van het schooljaar. Thuis zijn er strikte regels over het gebruik van bepaalde toestellen om overprikkeling te voorkomen en een routine te behouden. Vanuit het open gesprek met Marte over haar zus Sarah konden we leren dat Sarah rust krijgt wanneer er een schema wordt opgesteld met de activiteiten van de dag. Het schema creëert voor haar een specifieke focus. We leerden ook dat Sarah makkelijk overprikkeld geraakt van lawaai en dat wanneer er veel lawaai is, ze overstuur raakt. Daarnaast werd ze niet makkelijk begrepen door kinderen uit de omgeving zonder ASS. Dit toont dat het sociale moeilijk is voor mensen met ASS.
METHODIEK 3: Stakeholder mapping
Aantal respondenten
? Schatting
? Reëel
Belangrijkste resultaten
  • Onze stakeholdermapping kan u bij documenten terugvinden.

Antwoorden

1. We verwachten dat lagereschoolkinderen met ASS snel overprikkeld zijn.

De literatuur bevestigt dat lagereschoolkinderen met ASS moeite hebben met overprikkeling.

Sci-Hub | An Observational Study of Classroom Acoustical Design and Repetitive Behaviors in Children With Autism | 10.1177/0013916516669389 (hkvisa.net)

An Observational Study of Classroom Acoustical Design and Repetitive Behaviors in Children With Autism-Web of Science Core Collection

Autism and Noise in the Classroom Persons with autism are particularly susceptible to negative effects of poorly designed acoustical environments. Background noise and attention levels affect auditory perception (Alcantara, Weisblatt, Moore, & Bolton, 2004), with emerging evidence suggesting this is due to differences in the auditory pathway (Danesh & Kaf, 2012) and other differences in processing complex environmental inputs (Ashburner, Ziviani, & Rodger, 2008). Although there is much to be parsed out in understanding underlying causal mechanisms (Brincker & Torres, 2013), increased sensitivity to sound and discomfort due to ambient noise is an essential consideration. Hypersensitivity or hyperacusis is broadly defined as an unusual intolerance of the normal sounds in the environment (American Speech Language-Hearing Association, 2011; Andersson, Lindvall, Hursti, & Carlbring, 2002). Hypersensitivity to sound has been discussed for decades as a very important concern within the ASD community.

→ Het is duidelijk dat overprikkeling zoals lawaai een negatief effect heeft op het gedrag van lagereschoolkinderen met ASS.

→ Het stoort lagereschoolkinderen met ASS duidelijk meer dan lagereschoolkinderen zonder ASS.

Daarnaast bevestigden zowel de ouders van Anna-Emma als Marte dat overprikkeling een gegeven is in het leven van mensen met ASS en dat dit ook reeds aanwezig was in hun lagere schoolperiode.

2. We verwachten dat lagereschoolkinderen met ASS voornamelijk structuur nodig hebben in een klasomgeving.

De bron Autism and Education - ScienceDirect bevestigt dat structuur heel belangrijk is in de klasomgeving van lagereschoolkinderen met ASS en dat ze er ook nood aan hebben.

Children and youth with autism respond well to structure and thrive in classroom environments that are highly predictable.36,48 Additionally, they may lack motivation, have difficulty engaging and filtering unnecessary information, habe trouble successfully completing work, demonstrate cognitive rigidity, and struggle with executive functioning.

→ kinderen met ASS hebben nood aan structuur en werken goed in klasomgevingen die voorspelbaar zijn.

→ De kinderen met ASS ontbreken soms motivatie en hebben moeite om onbelangrijke informatie te filteren van belangrijke informatie.

→ Ze kunnen moeite hebben om taken/werk succesvol af te ronden.

TEACCH is an evidence-based service that conducts research, trains professionals and families, and provides programming for individuals with ASD of all ages and abilities.49,50 TEACCH has become a model for programs across the country and around the world. TEACCH emphasizes the importance of structured teaching by using schedules, visual structure, physical organization, and work systems.50 The elements of structured teaching are intended to give the student a set of clear and consistent expectations in an orderly and predictable environment. Structured teaching also consists of highly individualized programming with the end goal of increasing an individual’s independent functioning.49,50

→ er is een duidelijke nadruk op het creëren van structuur in de klasomgeving.

→ Je geeft het best structuur via schema’s, visuele structuur opstellen, fysieke organisatie en werksystemen.

→ gestructureerd lesgeven zorgt ervoor dat de leerling een set heldere en consistente verwachtingen voor zich heeft in een ordelijke en voorspelbare omgeving.

Research indicates that individuals with ASD have strengths in visual processing51 and are stronger visual learners than their typically developing peers,49 making the use of visual supports vital to success in the classroom. One type of visual support that should be available to all students with autism is schedules. Sarahan and Copas state, “visual schedules and predictable routines help take the chaos out of the learning environment.”52 Furthermore, they assist with understanding and retaining verbal and sequenced information.48,52 Schedules are visual cues to organizing tasks in temporal order (Figs. 1 and 2). When developing a schedule, teachers should consider each individual student’s learning characteristics so the schedule is individualized and meaningful to the student. Therefore, considerations, such as form, cue to initiate use, location and portability, length, and method to manage, all must be taken in to account for each student. An effective schedule focuses on the development of independent skills (Fig. 3).36,48 It organizes time, helps a student shift attention, and promotes tolerance and flexibility when the environment is less predictable.36

→ er wordt nadruk gelegd op het belang van schema’s om structuur te kunnen creëren.

→ Een schema moet geïndividualiseerd opgesteld worden en zorgt voor het organiseren van tijd, het focussen van de aandacht van de leerling op de verschillende taken en zorgt voor meer tolerantie en flexibiliteit bij de leerling met ASS wanneer de klasomgeving even minder voorspelbaar is.


De verkennende gesprekken maakten ook duidelijk dat structuur een belangrijk gegeven is. Zo zei Marte dat er thuis een schema wordt opgesteld met de activiteiten van de dag om structuur en rust te kunnen bieden aan Sarah. Anna-Emma praat over een lesdag bij haar, weliswaar in de middelbare school maar literatuur bevestigt dat de werking hetzelfde is in het lager onderwijs op het vlak van structuur bieden zoals het aanbieden van dagschema's en jaarschema's.

3. We verwachten dat lagereschoolkinderen met ASS heel snel afgeleid zijn tijdens de lessen.

De literatuur bevestigt dat lagereschoolkinderen met ASS vaak afgeleid zijn:


Evaluation of Classroom Active Engagement in Elementary Students with Autism Spectrum Disorder | SpringerLink

Students with ASD present with deficits in emotional regulation, the ability to regulate one’s emotions and behavior. As a result, students with ASD have difficulty maintaining their physiological arousal and emotions for optimal levels of classroom engagement (Laurent and Rubin 2004; NRC 2001; Prizant et al. 2006) and experience difficulty tuning out irrelevant information and focusing on classroom content (Connor et al. 2010; Ponitz et al. 2009; Sektnan et al. 2010). With deficits in joint attention, the ability to coordinate attention between social partners and objects (Mundy and Burnette 2005), students with ASD experience deficits in social connectedness as they are less likely to look at faces or respond and attend to relevant classroom instruction than their peers. In addition, difficulty understanding and initiating nonverbal and verbal communication limit reciprocal interaction and may interfere with successful participation in classroom discussion (Dawson et al. 2004; Mundy and Burnette 2005; Rotheram-Fuller et al. 2010).

→ lagereschoolkinderen met ASS hebben moeite om hun aandacht bij de les te houden

→ De afleiding wordt veroorzaakt door

  1. hun moeite om hun emoties te reguleren zodat het hun leerervaring niet stoort

  2. Hun moeite om irrelevante informatie te scheiden van relevante info waarop ze moeten focussen in klas

  3. Hun moeite om iemand aan te kijken en te reageren op klasinstructies